Geïntegreerd meet- en onderzoeksplan voor Grevelingenmeer en Veerse Meer
Auteur(s) |
T. Prins
|
S.M.F. Mestdagh
|
A.J. Nolte
Publicatie type | Rapport Deltares
Het Grevelingenmeer en het Veerse Meer zijn twee voormalige zee-armen in de ZW Delta die door de Deltawerken zijn veranderd in min of meer stagnante, zoute meren. Beide meren kennen grotendeels vergelijkbare problemen rond waterkwaliteit en ecologie, die voor een deel samenhangen met de fysische condities van de twee watersystemen. De waargenomen problemen zijn o.a. het optreden van zuurstofloosheid in de diepe delen van de waterkolom, achteruitgang van het bodemleven en het voorkomen van matten van zwavelbacteriën zoals Beggiatoa op de bodem in zowel de diepere delen als op relatief geringe waterdiepte. In het Veerse Meer is sterfte van vis en bodemdieren waargenomen in 2019 en 2020. Beide meren voldoen niet aan alle doelen die gesteld zijn vanuit de Kaderrichtlijn Water en Natura2000 en in meer algemene zin is het beeld dat het functioneren van het ecosysteem en van gebruiksfuncties zich negatief ontwikkelt.
In beide meren wordt monitoring en onderzoek uitgevoerd om te komen tot een beter begrip van het ecologisch functioneren van de watersystemen en het onderscheiden van oorzaken en effecten.
Dit rapport beschrijft de huidige inzichten in het ecologisch functioneren van de zoute meren en de optredende problemen rond waterkwaliteit. Op basis van dat inzicht en een overzicht van lopende monitoring en onderzoek is een inventarisatie gemaakt van kennisleemtes en onderzoeksvragen. Er worden voorstellen gedaan voor aanvullende analyses, onderzoek en aanpassingen in de monitoring om die kennisleemtes op te vullen.
Aanbevolen wordt om:
1) voor analyses beter gebruik te maken van al beschikbare data en modellen; 2) de lopende monitoring meer af te stemmen en waar nodig met specifieke metingen uit te breiden; 3) te leren van onderzoek in andere watersystemen in Nederland en daarbuiten; 4) voor specifieke kennisleemtes nieuw onderzoek en metingen op te starten, en 5) vragen voor meer fundamentele kennisontwikkeling uit te werken.