Methode voor de geohydrologische beoordeling van het met zandig materiaal verondiepen van plassen in uiterwaarden (aanvulling in kader van PFAS) : aanvulling op "Handreiking geohydrologische beoordeling bij herinrichting van diepe plassen" - fase 1
Auteur(s) |
W. de Lange
Publicatie type | Rapport Deltares
Bij een gemiddeld drainerende rivier kan gedurende een hoogwater periode tijdelijk (tot enkele maanden) infiltratie naar het grondwater optreden. De infiltratie gebeurt dan ook in een aanliggende plas en in de vulling daarin. Na de hoogwater periode stroomt het geïnfiltreerde water terug naar de drainerende rivier. Als het maximaal beïnvloede gebied een beperkte grootte heeft, is dat toelaatbaar voor het criterium "beïnvloed grondwater blijft bij de bron". De grens is daarvoor op 100 meter rond de plasrand gelegd en is gebaseerd op de uitvoeringspraktijk, de realiteit van grondgebruik en de nauwkeurigheid waarop de beoordeling in de methode kan plaatsvinden.
Voor de beoordeling maken we gebruik van het bestaan van een “omhullend vlak”. Een omhullend vlak is een 3 dimensionale begrenzing van het gebied van beïnvloeding door uitstroming vanuit de plasvulling. Bestaat zo'n vlak binnen een grens op 100 meter van de plas-rand dan wordt voldaan aan het criterium dat "het potentieel beïnvloed grondwater nabij de bron blijft".
Het bestaan van een omhullend vlak wordt aangetoond op basis van stroomlijnen in het grondwater, startend op 100 meter rond de plas in een 10 jaar gemiddelde situatie. Wanneer alle waterdeeltjes gevolgd vanaf 100 m rond de plas in de rivier afstromen, bestaat er een omhullend vlak binnen 100 m van de plas. In een situatie die robuust is voor toekomstige en onbekende veranderingen moet de regionale grondwaterstroming gemiddeld over een periode van 10 jaar significant en stabiel richting de rivier zijn. Dat wordt aangetoond als de berekende waterdeeltjes binnen beperkte tijd afstromen.